"We kunnen er nog wel één bij hebben" is de naam van de indrukwekkende tentoonstelling in Tresoar over een aantal Joodse kinderen die in de Tweede Wereldoorlog ondergedoken gezeten hebben in onze provincie. Ze zijn van Amsterdam naar Fryslân gesmokkeld, vaak op heel jonge leeftijd.

 

In de tentoonstelling staan de verhalen van zeventien Joodse kinderen centraal. Er is een foto van hun te zien, waar ze fleurig op staan in - zo lijkt het - hun mooiste kleding. Dat is in groot contrast met de verhalen die onder de foto's staan.

Salo Muller heeft van zijn zesde tot negende in Ureterp ondergedoken gezeten. Na de oorlog kwam een tante om hem ophalen, want zijn ouders hadden de oorlog niet overleefd. "Ik wilde helemaal niet weg uit Ureterp. Ik kon alleen nog maar Fries praten, wist niet meer hoe ik echt heette en wanneer ik jarig was. Ik heb zó hard gehuild."

Van veel kinderen hebben de ouders de oorlog niet overleefd. Sommigen van hen zijn daarom na de oorlog door hun onderduikgezin geadopteerd. Zoals Alfred Alexander Schachner. In de tentoonstelling wordt ook duidelijk dat de kinderen het na de oorlog nog heel lang lastig hebben gehad met wat er met ze gebeurd is. Ze zijn al heel jong van hun ouders gescheiden en sommigen van hen hebben hun vader en moeder zelfs nooit meer gezien.

Ook Schachner had het zwaar. "Decennialang kwam ik niet uit voor mijn Joodse identiteit." Toen hij 50 jaar werd, veranderde dat. Hij dook de geschiedenis van zijn familie in en ontdekte dat zijn ouders in 1944 in Auschwitz vermoord zijn. "Bij de onthulling van de gedenkmuur in Sneek in 1995 had ik voor het eerst in mijn leven een keppeltje op."